Georgkatzer - Friedrich Goldmann strijkersmuziek: 1 - drie klanktoespraken - ... bijna bevroren onrust ... 2 - ensembleconcert II

17,99 

+ Gratis verzending
Item NEOS 12122 categorie:
Gepubliceerd op: 25 november 2021

infotekst:

WERKEN VAN FRIEDRICH GOLDMANN EN GEORG KATZER

In de DDR waren Friedrich Goldmann (1941–2009) en Georg Katzer (1935–2019) invloedrijke figuren in een groep jongere componisten die sinds het einde van de jaren zestig was gegroeid en die steeds hoorbaarder de officiële eisen voor ‘socialistisch realisme’ tegenspraken. ” in hun artistieke werk. Zij bestreden de clichés van muzikale solidariteit met het volk en massale aantrekkingskracht met compositorische concepten die – met behulp van inspiratie uit het West-Europese modernisme en de avant-garde – mikten op een absoluut zelfbepaalde stilistiek en een mate van technische complexiteit die overeenkwam met internationale professionele muziek. normen. Dit zette een fase van voortdurende sonische experimenten in beweging, die aanvankelijk op massale afwijzing stuitte in de culturele bureaucratie, maar ook verschilde van de westerse situatie doordat er tradities van componeren werden gevestigd met het oog op een vaststaand concept van werk met de bedoeling om mentaal te componeren. berichten of affectieve berichten onthulden boodschappen niet echt op een radicale manier. In de vier composities die op deze cd zijn verzameld, kan men, als een soort postmoderne gemeenschappelijkheid, gemakkelijk het afscheid van het seriële hermetisme en de openstelling voor klankspelletjes met conventionele tonaliteit en traditioneel vakmanschap opmerken, die deze werken met elkaar verbinden - en op een volkomen on-epigonale manier. creatieve manier - daarmee worden tradities uit de Europese muziekgeschiedenis bewust aan de orde gesteld.

Eén beweging van Friedrich Goldmann Ensembleconcert II voor 16 spelers (strijk- en blaaskwintet, trompet, trombone, harp, piano en twee drummers) werd in de zomer van 1985 opgericht in opdracht van het Dresden Musica Viva Ensemble. Deze groep speelde korte tijd later de première, voordat ook het West-Duitse Ensemble Modern het werk op hun repertoire nam. Omgekeerd werd - als opvallend teken van soms goed functionerende Duits-Duitse muzikantencontacten - drie jaar eerder op voorstel van die groep een eerste ensembleconcert voor dezelfde bezetting gecomponeerd en vervolgens overgenomen door de Dresdeners. Het jongere stuk volgt, net als het oudere stuk en vele andere eerdere stukken van de componist, een boogvorm die even stevig verankerd is als gemakkelijk te begrijpen, en vormt herhalingen. Vijf secties, goed van elkaar gescheiden, passen in het bijna klassieke ruwe patroon A-B-C-B-A. Twee verlengde, statisch-trage hoekdelen omringen een even actueel maar uiterst impulsief en motorisch wendbaar middendeel, waarbij tussen deze zinsachtige progressies een korter deel met een overgangskarakter wordt geplaatst. Midden in het snelle deel verschijnen plotseling mediantisch verbonden tonale akkoordsequenties, die lijken te zijn ontleend aan de dictie van laatromantische symfonische muziek en een waarlijk vreemd lichaam vertegenwoordigen te midden van Goldmanns overigens atonaal-seriële klanktaal. In feite is het een bijna “letterlijk” citaat uit de originele versie van Bruckner Vierde symfonie en is daar te vinden aan het begin van de coda van het eerste deel als een van de vele passages die het slachtoffer werden van de latere radicale bewerking. (Goldmann dirigeerde deze originele versie samen met Henzes Tristan Preludes vooral tijdens de compositie van zijn werk tijdens een concert met het Leipzig Radio Symphony Orchestra.) Er zijn veel interpretaties denkbaar, maar de componist zelf heeft er niets aan bijgedragen. Samenvattend kan er echter geen twijfel over bestaan ​​dat het werk – niet in de laatste plaats vanwege deze enigmatische muziekhistorische referentie – een van zijn meest volwassen, muzikaal briljante en idealiter rijke werken is.

...bijna bevroren rusteloosheid... 2 is het middelste stuk van een kamermuziektrilogie die tussen 1992 en 1995 ontstond. De titel verwijst naar een idee van Walter Benjamin waarmee hij een bepaalde vorm van historische beweging probeerde vast te leggen, en dat Friedrich Goldmann wellicht heeft opgevat als een treffende beschrijving van de politieke omwentelingen die hem tijdens de conceptie van de stukken ook in Berlijn beroerden. De drie stukken zijn slechts losjes met elkaar verbonden, waarbij de omvang van de ensembles wordt uitgebreid van 6 naar 9 naar 12 muzikanten, zodat blaas- en snaarinstrumenten evenveel gewicht krijgen. “Wat ze gemeen hebben”, zegt de componist, “is een interesse in ambivalentie, bijvoorbeeld wanneer iets rigide flexibel blijkt te zijn, iets zonder expressie een eigenaardige expressie ontwikkelt (of andersom)” en – vooral opvallend in het midden van dit getal 2 – spelen met drieklanken-toonakkoorden in tegenstelling tot een overigens strikt atonale structuur, die is ontwikkeld vanuit een elftoonsrij die aanvankelijk stevig vastligt in een breed toonbereik. Goldmann schrijft in een commentaar op de Berlijnse première in november 1992 door het Insel-Musik ensemble onder zijn leiding: “Het begin wordt gekenmerkt door overwegend rigide klankaggregaten, verdeeld over drie instrumentale groepen: blaastrio (fluit, klarinet, trombone), vibrafoon en piano en ook Strijkkwartet. Het veranderen van de rangschikking van deze aggregaten (door verwisselen, verschuiven, naderen, afstoten, enz.) bepaalt het eerste deel, dat een grotendeels statisch karakter heeft... In het middelste deel volgt een versnellingsproces: verschillende overlappende ritmes worden uniforme pulsatie, complex klanken worden eenvoudige drieklanken. Uiteraard verandert dit weer op het laatste acceleratieniveau. Ruis of complexere klanken voeren de boventoon... De specificiteit van de in dit deel gebruikte klanken geeft de muziek een vreemd, iriserend citaatkarakter, ook al zijn er geen directe citaten. Dit wordt afgeschaft in het laatste deel, dat op gewijzigde wijze terugkeert naar het oorspronkelijke materiaal van het stuk. Microtonale afwijkingen komen als nieuw element om de hoek kijken.«

Als muziek kon praten, dan zou het gecontroleerde, afgemeten spel met tonale woordenschat ook het onderwerp van Georg Katzers zijn Snaarmuziek 1 uit 1971. Oorspronkelijk bevatte de titel de toevoeging "met A majeur", maar de componist heeft dit wijselijk achterwege gelaten of terug in de partituur opgenomen, waar hij de eerste "hint van A majeur" precies in het midden van het stuk toevoegde, nauwelijks waarneembaar opgeschreven. Anders zouden de luisteraars maar al te gemakkelijk in de verleiding komen om het verkeerd te begrijpen als een soort klankpuzzel en het hele werk te missen in de zoektocht naar een zuivere, o zo verlangde drieklank. Je vindt het - maar niet als "oplossing" voor een raadsel over verloren harmonie, maar als een bijzondere, betekenisvolle kleur in een rijk gedifferentieerd palet van speelvormen en klankwaarden, waardoor "verschillende aspecten van een strijkorkest" worden getoond en ‘alle tonale mogelijkheden van de snaarinstrumenten, van de ‘klassieke mooie toon’ tot ruisachtige geluiden’, zoals de componist opmerkte in het programma voor de première op 17 februari 1973 in de Duitse Staatsopera in Berlijn (uitgevoerd door een kamerorkest van 14 strijkers onder leiding van Max Pommer). Een majoor is als het ware slechts het traditionele topje van een piramide van klankvocabulaire, waarvan de basis serieel, aleatorisch of sonoristisch georganiseerd materiaal is, met bijzondere aandacht voor niet-traditionele speelstijlen. Naar het einde toe wordt de klank steeds meer aangetrokken door de tonale flair, maar weerstaat ook resoluut de aantrekkelijkheid ervan in gespannen gebaren tot het einde.

De Drie klanktoespraken voor strijkorkest werd in 2004 opgericht in opdracht van Deutschlandradio Kultur voor de Duitse Strijkfilharmonie. Het is een jeugdorkest dat in 1973 in de DDR werd opgericht om jonge tolken te promoten en, na politieke eenheid, sinds 1991 blijft bestaan ​​onder de sponsoring van de Vereniging van Duitse Muziekscholen. Tijdens een van de reguliere concerten in 2005 speelde het ensemble de première van Katzers nieuwe compositie in de Essen Philharmonic onder leiding van de toenmalige chef-dirigent Michael Sanderling. Met zijn titel verwijst het demonstratief naar een term uit het klassiek-romantische muzikale denken - voor het eerst bedacht door Johann Mattheson, in zijn verhandeling De perfecte capellmeister uit 1739 beschrijft belangrijke principes van compositorisch denken analoog aan retorische regels zoals die sinds de oudheid bestaan. Ze zouden de sonische processen gemotiveerde ontwikkelingen en thematische verplichtingen moeten toestaan ​​waar onze analytische woordenschat vandaag de dag nog steeds naar verwijst. Vooral seriële nieuwe muziek heeft soms een dergelijke nabijheid tot verbale spraak, taalkarakter, ontwikkelingslogica en emotionele intentionaliteit strikt vermeden, maar Katzer heeft zich van tijd tot tijd bewust aan dergelijke retorische gebruiken gecommitteerd, wat vooral het geval is bij de klanktoespraken met zijn beknopte motieven, thematische ontwikkeling en emotionele dynamiek is het relatief eenvoudig te begrijpen. Zelf benadrukte hij in zijn inleidende woorden dat hij bij het componeren “het idee van ontwikkeling nooit helemaal heeft opgegeven. De Drie klanktoespraken Met hun driedelige vorm, snel-langzaam-snel, sluiten ze bovendien nauw aan bij de traditie, zoals de vroegklassieke symfonie. Uiteraard is het tonale materiaal hier anders, vrijtonaal met min of meer duidelijke verwijzingen naar de dodecafonie.«

Frank Schneider

programma:

George Katzer (1935-2019)

[01] Snaarmuziek 1 voor 14 solostrijkers (1971) 11:46


Drie klanktoespraken
 voor strijkorkest (2004) 14:38
[02] I 03:18
[03] II 06:45
[04] III 04:35

Friedrich Goldman (1941-2009)

[05] ...bijna bevroren rusteloosheid... 2 voor 9 spelers (1992) 11:19

[06] Ensembleconcert II voor 16 spelers (1985) 21:59

Totale speelduur: 59:47

Kamerorkest München
Clemens Schuldt
 dirigent

Kamerorkest München

Viool: Daniel Giglberger (concertmeester) ∙ James Dong ∙ Viktor Stenhjem · Nina Takai ∙ Simona Venslovaite ∙ Michaela Buchholz
Max Peter Meis (directeur) ∙ Romuald Kozik ∙ Eli Nakagawa · Andrea Schumacher ∙ Bernhard Jestl

Altviool: Kelvin Hawthorne (aanvoerder) ∙ Stefan Berg-Dalprá · Indrė Kulė · David Schreiber

Cello: Mikayel Hakhnazaryan (aanvoerder) ∙ Peter Bachmann · Benedikt Jira · Michael Weiss

Contrabas: Tatjana Erler (aanvoerder) ∙ Anselm Legl

Fluit: Anne-Catherine Heinzmann

Hobo: Tamar Inbar

Klarinet: Oliver Klenk

Fagot: Kaspar Reh

Hoorn: Franz Draxinger

Trompet: Matthew Sadler

Trombone. Quirin Willert

Drums: Richard Putz ∙ Patrick Stapleton

Harp: Marlis Neumann

Piano: Jean-Pierre Collot

Persrecensies:

07/22

Geluid – verlicht van binnenuit
Nieuwe releases van nieuwe muziek plaatsen oude vooroordelen buiten het stijlkader

Het feit dat nieuwe muziek in de voormalige DDR grotendeels een artistiek dubbelzinnig ‘staatsmanschap’ was, is een wijdverbreid vooroordeel dat voortdurend aan het wankelen wordt gebracht zodra men ermee te maken krijgt. Dat wordt maar weer eens duidelijk in deze briljante opname van het Münchener Kamerorkest: Georg Katzer en Friedrich Goldmann. […]

Dirk Wieschollek

Artikelnummer

Brand

EAN

Checkout